Matthew 23

1) zijn gezeten

Dat is, zij zijn daartoe geroepen en gesteld om de wet van Mozes het volk voor te lezen en te verklaren; Hand. 13:15 en Hand. 15:21.

Ac 13.15 15.21
2) al wat zij u zeggen

Namelijk uit de wet van Mozes en de profeten, want anderszins hetgeen zij daar tegen of buiten leerden, moet Christus den zuurdesem der Farize‰n, en vermaant zijne discipelen zich daarvan te wachten; Matth. 16:6,12.

Mt 16.6,12
3) binden lasten,

Een gelijkenis, genomen van bossen of pallen van verscheidene dingen, die men samenbindt om iemand op de schouders te leggen om te dragen.

4) gedenkcedels

Grieks, Phylacteria; dat is, bewaarcedels, welke briefjes of cedeltjes van perkament waren, waarop de wet Gods of enig deel derzelve geschreven stond, die zij aan hunne voorhoofden en armen vonden, om te schijnen de gedachtenis der wet altijd voor ogen te hebben, en meenden daarin te volgen hetgeen God beveelt Exod. 13:9,16; Deut. 6:8.

Ex 13.9,16 De 6.8

5) zomen van hunne klederen

Dit waren franjes met blauwe snoertjes aan de hoeken van de bovenste klederen, die zij, volgens de wet, Num. 15:38; Deut. 22:12, moesten dragen om daardoor te gedenken aan de hemelse leer der wet.

Nu 15.38 De 22.12
6) Rabbi, rabbi.

Dit is een Hebr. woord, betekende iemand, die geleerdheid en aanzien uitsteekt, en meer is dan anderen, dat is Meester, Meester.

7) rabbi

Het gebruik van deze, alsook van de volgend titels, wordt niet geheel verboden, want zij worden somtijds den profeten en apostelen wel toegeschreven, maar de ijdele eer en heerschappij of meesterschap over het geloof en de conscientie van anderen, die zij daarin zochten, Matth. 23:11.

Mt 23.11

8) Meester,

Grieks, Voorganger, leidsman of leidsmeester. Want hij alleen is de enige wetgever en onze opperste profeet, die in zaken, het geloof en den godsdienst aangaande, alleen moet gehoord en gevolgd worden. Matth. 17:5, en die den weg der zaligheid niet alleen aanwijst, maar ook zelf met zijn voorbeeld volmaakt voorgaat; Hebr. 2:10, en Hebr. 12:2.

Mt 17.5 Heb 2.10 12.2
9) ‚‚n is uwe Vader,

Overmits wij van Hem alleen ons wezen en onderhoud naar lichaam en ziel oorspronkelijk hebben, van Hem alleen alles goeds moeten verwachten en op Hem alleen vertrouwen.

10) ‚‚n is uw Meester

Dat is, voorganger. Zie Matth. 23:8.

Mt 23.8
11) meeste van u zal uw dienaar zijn.

Grieks, meerder of groter.

12) degenen die ingaan zouden,

Of, de ingaande; dat is, die op den weg zijn om de leer des Evangelies aan te nemen, belet gij, zoveel in u is, dat zij niet voortgaan.

13) den schijn van

Of dekmantel.

14) lang te bidden;

Dat is, onder schijn van godsvrucht en voor haar te bidden, berooft gij haar van hare middelen. Zie ook 2 Tim. 3:6. Of, onder een schijn of tot een dekmantel, zijt lang biddende.

2Ti 3.6

15) zwaarder oordeel

Grieks, overvloediger.

16) land om ‚‚n

Grieks, het droge; Gen. 1:10.

Ge 1.10

17) Jodengenoot

Grieks, Proselyton; dat is, een aankomeling, die namelijk van den heidense godsdienst zich begeeft tot de Joodse, gelijk daar was Nikolaus, een aankomeling van Antiochi‰; Hand. 6:5; zie 1 Kron. 2:55; Ezech. 14:7; Hand. 2:10.

Ac 6.5 1Ch 2.55 Eze 14.7 Ac 2.10

18) kind der hel,

Grieks, zoon; dat is, waardig der helse verdoemenis; 2 Sam. 12:5.

2Sa 12.5
19) dat is niets;

Dat is, dat geldt niet, of die is niet gehouden te betalen hetgeen hij met zulk een eed beloofd heeft.

20) die is schuldig.

Dat is, die is gehouden zijne belofte te betalen.

21) Gij dwazen en blinden;

Christus kent hiermede niet voor goed de eden bij de creaturen gedaan, maar toont alleen hoe verkeerdelijk zij daarvan oordeelden, en de conscienti‰n der mensen kwalijk onderrichtten.

22) de gave,

Dat is, offerande. Zie Matth. 5:24.

Mt 5.24
23) die daarin woont.

Of, die denzelven bewoont. Hoe God in den tempel woont, zie 1 Kon. 8:27.

1Ki 8.27
24) vertient

Dat is, tienden geeft, of leert dat men daarvan tienden moet geven.

25) de munte

Het Griekse woord Hedyosmos heeft zijn naam van zoet- of welrieken.

26) het zwaarste der wet,

Dat is, de gewichtigste stukken.

27) het oordeel

Dat is, hetgeen recht en billijk is.

28) de barmhartigheid

Dat is, de werken der liefde.

29) het geloof.

Dat is, getrouwheid in alle handelingen met de mensen.

30) de mug uitzijgt

Of, een mug kleinst en een kemel doordrinkt. Dit is een algemeen spreekwoord tegen degenen, die in het kleine nauw zien en het grote niet achten.

31) van roof en onmatigheid.

Dat is, vol van spijs en drank met onrechtvaardigheid verkregen en met onmatigheid gebruikt.

32) reinig eerst

Dat is, laat af van onrechtvaardigheid en onmatigheid, waardoor uw spijs en drank verontreinigd was, zo zullen uw schotels en drinkbekers ook rein zijn.

33) graftekenen

Dat is, de gebouwen, die over de graven boven de aarde tot gedachtenis der overledenen opgericht worden, die men tomben noemt.

34) ten tijde onzer vaderen

Grieks, in de dagen.

35) aan het bloed der profeten.

Grieks, in het bloed; dat is, in het bloedvergieten of doden.

36) kinderen zijt dergenen,

Grieks, zonen.

37) vervult de maat uwer vaderen.

Dat is, gaat zo vrij voort, volgt en voleindigt uwer vaderen boosheid in het doden der profeten, totdat u de verdiende straf zal overkomen.

38) slangen,

Zie Rom. 3:13, enz.

Ro 3.13

39) helse verdoemenis ontvlieden?

Grieks, het oordeel der hel.

40) schriftgeleerden,

Dit woord wordt hier genoemen voor oprechte leraars, hoedanig een schriftgeleerde Ezra is geweest; Ezra 7:6; Matth. 13:52.

Ezr 7.6 Mt 13.52
41) bloed, dat vergoten is

Dat is, de straffen om al het bloedvergieten der rechtvaardigen, gelijk Matth. 27:25; want de kinderen die het kwade voorbeeld van de misdaden hunner ouders volgen, worden derzelver zonde en straf deelachtig; Exod. 20:5.

Mt 27.25 Ex 20.5

42) Barachia,

Deze wordt ook Jochannan genaamd, 1 Kron. 6:9, en Jojada, 2 Kron. 24:22, en hier Barachia. En deze Zacharias is een van de laatste profeten geweest, wiens door of vermoorden in het Oude Testament met name verhaald wordt, en wiens bloed, gelijk ook het bloed van Abel, tot God om wraak geroepen heeft.

1Ch 6.9 2Ch 24.22
43) uwe kinderen

Dat is, uwe inwoners.

44) hebt niet gewild.

Dat is, gij hebt zulks altijd gezocht te verhinderen, zie Matth. 23:13, en nochtans heeft Christus, tegen hun dank, al de zijnen uit hen vergaderd; Jes. 1:8; Rom. 9:29.

Mt 23.13 Isa 1.8 Ro 9.29
45) wordt u woest gelaten.

Dat is, zal verwoest worden en verwoest blijven: hetwelk omtrent veertig jaren daarna door de Romeinen geschied is.

46) totdat gij zeggen zult:

Namelijk ten uitersten dage, wanneer Hij in zijne heerlijkheid zal komen ten oordeel, en zij alsdan zullen moeten bekennen dat Hij de gezegende des Heeren, dat is de ware Messias is; Openb. 1:7.

Re 1.7

47) [is] Hij,

Of, zij.

Copyright information for DutKant